Neem de Tienden Test
Door dr. Roger Sapp
Doet u de volgende test, die bestaat uit “Waar of Niet waar” vragen, om te zien hoeveel u werkelijk begrijpt van tienden. Wij voorspellen dat velen van u verrast zullen zijn. Noteer uw antwoorden.
- De Heer Jezus Christus zou zijn tienden gegeven hebben. Waar of Niet waar?
- Simon Petrus, oorspronkelijk een visser, zou zijn tienden hebben gegeven van de vissen die hij gevangen had. Waar of Niet waar?
- Iedereen in het Oude Testament, die zocht om de wet van Mozes te gehoorzamen, zou zijn tienden gegeven hebben. Waar of Niet waar?
- Abraham gaf tienden aan Melchisedek op dezelfde manier als gelovigen tienden geven aan de Heer Jezus Christus. Waar of Niet waar?
- De Heer Jezus Christus onderwees Zijn discipelen dat zij tienden zouden geven. Waar of Niet waar?
- Er zijn vele voorbeelden van mensen die hun tienden over hun inkomen geven in de Bijbel. Waar of Niet waar?
- Het Nieuwe Testament onderwijst dat we tienden zouden moeten geven aan bedienaren op dezelfde wijze als de Joden tienden gaven aan de Priesters. Waar of Niet waar?
- De Bijbel onderwijst dat Gods standaard voor geven tien procent is. Waar of Niet waar?
- De rechtvaardige armen gaven tienden in het Oude Testament. Waar of Niet waar?
- Omdat iedereen gehouden wordt aan dezelfde standaard, is het geven van tienden eerlijk voor iedereen. Waar of Niet waar?
Bonusvraag. De bijbel onderwijst dat iedereen tien procent zou moeten geven van hun voortdurende (dat is maandelijks / 2 wekelijks / wekelijks) inkomen. Waar of Niet waar?
Hieronder volgen de antwoorden:
- De Heer Jezus Christus zou zijn tienden gegeven hebben.
Deze is Niet waar.
De Heer Jezus Christus was een constructie werker van beroep
(Lees deze link)
en net voordat Hij dertig jaar oud werd,
werd hij een prediker en een leraar (in Hebreeuws: Rabbi).
Voor geen van deze beroepen was het vereist door de Wet van Mozes om tienden te geven.
In Mattheüs 17:24 lezen we dat Petrus zich zorgen maakt over dat Jezus gezien zou kunnen worden als iemand, die de tempelbelasting niet betaald. Het thema hier is dus de tempelbelasting, deze waren niet verplicht voor de wet (die Mozes namens God gegeven had), maar een creatie van het Sanhedrin. En de Heer toonde Petrus in de daarop volgende verzen, dat Hij de Zoon van de Hemelse Koning is en dat Hijzelf niets hoeft te betalen. Dus ondanks er geen grond is om iets te betalen zoals hierboven beschreven, doet Jezus een wonder. Maar duidelijk hoeft de Heer dit niet te doen, Hij toonde aan Petrus de status die Hij had, en dat Hij geen aanstoot wou geven aan de collecteurs van de tempelbelasting. De tempelbelasting is enigszins vergelijkbaar met onze huidige belasting voor de bekostiging van defensie en armenzorg. Hiermee zeg ik NIET, dat ik me kan vinden in de stijgingen van de defensiekosten van deze jaren. - Simon Petrus, oorspronkelijk een visser,
zou zijn tienden hebben gegeven van de vissen die hij gevangen had.
Deze is ook NIET waar.
Het was voor vissers ook niet vereist om tienden te geven van iets. Het waren slechts twee soorten van beroepsgroepen in het oude Israël waarvan het vereist was om tienden te geven. Landbouwers en veehouders waren de enige tiende gevers in het oude Israël. Zij gaven alleen tienden over het voedsel wat zij produceerden. - Iedereen in het Oude Testament,
die zocht om de wet van Mozes te gehoorzamen,
zou zijn tienden gegeven hebben.
Het zou duidelijk moeten zijn op dit moment dat ook deze NIET waar is.
Er waren vele mensen met andere beroepsgroepen van wie de wet niet vereiste om tiende te geven. Bijvoorbeeld, de apostel Paulus die een maker was van gebedskleding, vaak foutief tentmaker genoemd, het werd niet van hem vereist om tiende te geven. In feite, niemand van de Twaalf apostelen zouden tiende gevers zijn geweest, want niemand van hen kwam van de vereiste beroepsgroepen. - Abraham gaf tienden aan Melchisedek
op dezelfde manier als gelovigen tienden geven aan de Heer Jezus Christus.
Deze is ook NIET waar.
Abraham’s tiende was heel verschillend van dat wat de Kerk vandaag praktiseert. Bijvoorbeeld, Abraham gaf zijn tiende één keer. De Kerk geeft continue zijn tienden. Abraham gaf tiende van zijn oorlogsbuit. De Kerk geeft tiende van zijn inkomen. Abraham had geen toename, want hij gaf de andere 90% van de oorlogsbuit terug aan zijn oorspronkelijke bezitter. De Kerk geeft tiende van hun toename. Er is geen gebod of enige logica of indicatie in het Nieuwe Testament, dat gelovigen iets aan tienden moeten geven aan de Heer Jezus Christus. Gelovigen zouden genereus moeten geven naar hoe God hen zegent en wat er dan ook maar op hun hart is, zoals Paulus in zijn brieven aangeeft (2 Korinthe 9:7; 1 Korinthe 16:1-2). - De Heer Jezus Christus onderwees Zijn discipelen
dat zij tienden zouden geven. Niet waar.
Christus maakt alleen maar drie statements over tienden (Lucas 18:9-14, verw. vers 12, Mattheüs 23:23; Lucas 11:42). Geen van deze statements zeggen dat Zijn discipelen over ook maar iets tienden moeten geven. Christus eerste statement, herhaalt in de twee Evangeliën, wordt gesproken tot de Farizeeën niet tot Zijn discipelen (Mattheüs 23:23; Lucas 11:42). In dat statement, zegt Christus dat de Farizeeën door zouden moeten gaan de tienden te geven van de mint, de dille en de komijn. Dit is een tienden van voedsel niet van geld. Hij zegt ook dat de tiende van voedsel deel is van de wet en dat het zelfs geen belangrijk deel is van de wet. Zijn andere statement gaat over een zichzelf rechtvaardigende Farizeeër die opschept dat hij zijn tiende geeft. Christus zegt dat de andere man die geen tienden gaf en zichzelf vernederde gerechtvaardigd was in het aangezicht van God. Dit kan daarom geen aanmoediging voor de discipelen van Christus zijn om van hun geld tienden te geven.
- Er zijn vele voorbeelden van mensen
die hun tienden over hun inkomen geven in de Bijbel. Niet waar.
In 4000 jaar van geregistreerde Bijbelse geschiedenis is er geen enkel voorbeeld van wat de Kerk vandaag de dag praktiseert in het tiende betalen van geld. Er zijn twee eenmalige incidenten van het geven van tienden geregistreerd voor de wet. Geen van beide mannen, Abraham of Jacob, leken te denken dat zij dit proces zouden blijven continueren na die eenmalige handeling. Geen van beide mannen geeft hun tienden van hun inkomen, want elk is alleen maar betrokken bij een eenmalig incident. Abraham geeft tienden van de oorlogsbuit. Geen van beide mannen lijkt hun kinderen te onderwijzen om tienden te geven. Al het andere tiende betalen dat geregistreerd is in de Bijbel is gevonden in de wet van Mozes. Tijdens de wet werd er nooit geld gebruikt om tienden van te geven, alleen voedsel. In feite, wanneer iemand geld wou gebruiken, liever dan de oogstopbrengst naar Jeruzalem te brengen, dan vereiste God een geldboete van 20% toegevoegd te worden (Leviticus 27:30-31). Met andere woorden, God ontmoedigt het geven van geld als tienden. - Het Nieuwe Testament onderwijst
dat we tienden zouden moeten geven aan bedienaren op dezelfde wijze als de Joden tienden gaven aan de Priesters.
Niet waar.
Het Nieuwe Testament heeft hier helemaal niets over te zeggen. Dit is niet Bijbelse logica, die niet in het Nieuwe Testament wordt gevonden. In feite, maakt het boek Hebreeën duidelijk dat gelovigen niet van de Levietische order van priesters zijn. Gelovigen zijn van een hogere orde, de orde van Melchisedek. - De Bijbel onderwijst
dat Gods standaard voor geven tien procent is. Niet waar.
Nog het Oude noch het Nieuwe Testament onderwijst dit. Dit is niet Bijbelse logica opnieuw. Ten eerste, de voedsel tiende in het Oude Testament was niet tien procent. Het was eigenlijk meer 23 procent op jaarlijkse basis. Want er waren drie tienden in de wet van Mozes. De eerste tiende werd alleen betaald door de agrarische families jaarlijks drie keer aan de Priesters in Jeruzalem. De tweede tiende werd gespaard door de agrarische families om deze reizen te ondersteunen. Het werd de festival tiende genoemd. Het was een religieuze vakantie voor de hele familie. De derde tiende werd elke drie jaar gegeven aan de locale opslagplaats, zodat het ongeveer 3% was op jaarbasis. Dit was de tiende die verzameld werd voor de armen, hen die zich in nood bevonden. En dit is de tiende waar Maleachi over schreef. Geen van deze tienden waren geld. Ze bestonden alleen uit voedsel. Zij die hun brood verdienden met andere beroepen gaven helemaal geen tienden. Hoe dan ook, ze gaven wel offers die door de wet vereist waren in zilver, goud, bronzen en koperen munten. Nergens verandert het Nieuwe Testament deze verplichtingen van de wet in het geven van tienden van voedsel voor de agrarische Israëlieten onder de wet in het geven van tienden in geld voor alle Christenen. Deze transformatie van de tienden van voedsel in een geldtiende wordt gedaan door het onderwijzen dat onze oogst ons inkomen is en het brengt ons onder een geestelijke vorm van de wet van Mozes. - De rechtvaardige armen gaven tienden in het Oude Testament.
Niet waar.
De armen hadden geen oogst of vee om tienden van te geven. Ze waren in staat om de hoeken van het veld te aren (het bijeensprokkelen van wat graan) van hen die meer voorspoedig waren. - Omdat iedereen gehouden wordt aan dezelfde standaard,
is het geven van tienden eerlijk voor iedereen. Niet waar.
Het geven van tienden is ongelofelijk onrechtvaardig. Tien procent van het inkomen van een arme persoon is een grote last, terwijl tien procent van het inkomen van een rijke persoon geen last in zijn geheel kan zijn. Als een persoon slechts een maandinkomen heeft van $1.000, dan zal $100 van dat inkomen een effect hebben op zijn leefstijl en zou zelfs effect kunnen hebben op bekwaamheid om de basis nood van zijn kinderen te kunnen verzorgen en hun rekeningen te betalen. Maar als een persoon $10.000 per maand verdiend dan gaat het geven van $1.000 per maand weinig effect hebben op hun levensstijl, omdat zij een goede hoeveelheid besteedbaar inkomen hebben dat meer is dan hun basis nood. Als een persoon $100.000 maandinkomen heeft, dan heeft $10.000 per maand helemaal geen noemenswaardig effect op hun levensstijl. Enkelen gaan door om arme personen het geven van tienden te onderwijzen door te beargumenteren dat als een arm persoon zijn tien procent van zijn inkomen geeft dat God hen zal zegenen. Hoe dan ook, hierdoor komt men onder een geestelijke vorm van de wet en dat zal Gods zegen in hun financiën hinderen. De arme zou simpelweg de Heer moeten gehoorzamen in hoe Hij hen leidt in het geven.
Bonus Vraag.
De bijbel onderwijst dat iedereen tien procent zou moeten geven van hun voortdurende
(dat is maandelijks / 2 wekelijks / wekelijks) inkomen. Niet waar.
De moderne praktijk van tienden heeft 5 basis elementen uitgedrukt in dat iedereen geeft 10 procent
van zijn voortdurende inkomen betaalt.
Hoe kunnen de Bijbelse feiten over het geven van tienden eigenlijk passen in deze leer?
Laten we de moderne leer over tienden vergelijken met de Bijbel.
Iedereen geeft 10% van zijn voortdurende inkomen?
Betreffende het element “Iedereen”. De twee gebeurtenissen vóór de wet geven geen ondersteuning aan het idee dat iedereen zijn tiende zou moeten geven. Alleen Abraham en Jakob geven in hun eigen situatie een tiende. Genesis registreert niemand anders die zijn tiende geeft. Abraham en Jakob blijken het geven van tienden niet te onderwijzen aan hun kinderen. Eén van Jacobs kinderen, Joseph, is een in het bijzonder rechtvaardig man. In de meer dan 10 gedetailleerde hoofdstukken die gewijd werden aan Jozef, vinden wij hem nergens in het geven van tienden. Niet iedereen gaf zijn tienden in Genesis voor de wet.
In de wet van Mozes, was niet iedereen vereist om tienden te geven van zijn eerstelingen. Alleen zij die voedsel kweekten en schapen of vee fokten waren vereist voor de wet om tienden te geven van het voedsel of aanwezige eerstelingen. Van de mensen van andere beroepsgroepen werd niet vereist tienden te geven omdat zij geen oogst hadden of geen vee fokten om tiende of aanwezige eerstelingen van te presenteren aan de Heer. Niet iedereen gaf dus tienden van voedsel die onder de wet leefden. Helemaal niemand onder de wet gaf tiende van geld.
Christus heeft alleen een paar woorden te zeggen over het geven van tienden. In die woorden, zegt Christus niet dat iedereen tienden zou moeten geven. Hij zegt dat ongelovige joden (joden die niet in Zijn Messiasschap geloofden) levende onder de wet hun tiende zouden moeten geven als zij het kweekten of fokten. Hij noemt drie kruiden, die in het land gekweekt werden. Christus spreekt niet tot Zijn discipels daar. Hij spreekt daar tot ongelovige Farizeeën.
Waarom staat het in het Woord, immers het waren discipelen aan wie het werd geschreven? Als die discipelen uit de Eerste eeuw niet tienden hoefden te betalen, waarom werd het dan alsnog opgeschreven door de evangelisten?
Ten (1) eerste om een juist historisch beeld van Jezus en Zijn discussies met de Schriftgeleerden en Farizeeën 1 te geven.
Ten (2) tweede is er nog een nut, dat een aantal teksten later duidelijk wordt, namelijk dat de evangelist wil duidelijk maken dat Jezus eigengerechtigheid haatte. Jezus maakte duidelijk dat ook christenen zich nooit op het houden van de wet kunnen beroemen, omdat niemand door de wet behouden kan worden. Omdat het hart, de zaak is waar het om draait, en velen die in pietluttige discussies te recht komen over wel of niet geven van tienden over kleine kruiden zoals hier onder de wet. Deze tonen slechts dat het eigenlijk hen om de eer van gehoorzaamheid te doen is. Dat is ook zo met velen die in de Prosperity Movement discussiëren over bruto of netto tienden geven... Als het waar zou zijn dat men tienden moest geven ook in deze bedeling of dit verbond, dan zou men natuurlijk bruto tienden moeten geven. In de vraagstelling wordt het hart openbaar. Deze eer van ik geef (bruto) tienden... kan al snel gaan van de eer van gehoorzaamheid naar het belanden in eigengerechtigheid. Zoals de slaaf moet zeggen na het werk gedaan te hebben dat hij slechts gedaan heeft wat hem bevolen was. (Zie Lucas 17:1, 7-10) We moeten realiseren dat ja, christenen moeten in het dienen van God doen wat hen bevolen is, maar nee, ze hoeven de wet niet te vervullen! En dus zijn ze vrij van tienden! Hiermee lopen we de zaak een beetje vooruit, maar het was nodig duidelijk te maken dat ondanks dat Jezus niet tegen zijn discipelen sprak, zijn discipelen wel de twee hierboven geschreven zaken konden leren, waardoor de Evangelist dit toevoegde aan het Evangelie.
Het (1) eerste, betrof historische informatie over Jezus Christus en zijn discussie met de Schriftgeleerden en Farizeeën1. Het (2) tweede betreft dat de Evangelisten hun lezers een waarheid wilden leren, dat zij te allen tijde beter weg zouden blijven bij eigengerechtigheid. Deze eigengerechtigheid ontstaat door het verklaren van waaraan zij aan Gods wil voldeden (tienden, tienden van kruiden) en het hechten aan de eer hiervan onder mensen, wat dan al snel uitmondde in eigengerechtigheid.
De apostel Paulus onderwijst niet dat iedereen verplicht is om tiende te betalen
of zelfs maar om te geven.
Hij onderwijst dat geven volledig vrijwillig is.
Het eerste apostolische concilie in Jeruzalem, de kerkvergadering in
Handelingen
hoofdstuk 15
zegt ook niet dat de heidenen verplicht zijn om tienden te betalen.
Er is absoluut geen bewijs dat enig Christen uit de heidenen in de eerste eeuw
ooit over iets zijn tiende heeft gegeven.
Dit is wat de Amerikaanse Encyclopedie zegt over de geschiedenis van tiende geven:
“Het werd niet in de praktijk gebracht in de vroege Christelijke kerk
maar kwam gradueel in gebruik (in de Katholieke Kerk in West Europa) in de 6de eeuw.
Het Concilie van Tours in 567 en het tweede Concilie van Macon in 585 sprak zich voor het betalen van tienden uit.
Het werd verplicht in het Burgerlijk wetboek in het Karelse Rijk in 765 en in Engeland in de 10de eeuw...
De reformatie heeft het betalen van tienden niet afgeschaft en de praktijk werd gecontinueerd
in de Rooms Katholieke Kerk en in de Protestante landen...
(totdat het) gradueel vervangen werd door andere vormen van belasting.
De Roomse Kerk schrijft nog steeds tienden voor in landen waar ze gerespecteerd worden door de wet
als de enige echte kerk, en enkele Protestante Gemeenten beschouwen het betalen van tienden een verplichting.”
De Britse Encyclopedie benadrukt dit over het betalen van tienden:
“De Oosters Orthodoxe Kerken hebben het idee van tienden betalen nooit geaccepteerd
en de leden van de Orthodoxe Kerk hebben ze nooit betaald.”
Betreffende het element “geven”.
De twee gebeurtenissen voor de Wet lijken te gaan om geven. Ze zijn allebei vrijwillige handelingen. God vereist van geen van beide mannen, Abraham noch Jacob, om hem iets te geven. Terwijl dit oppervlakkig gezien de leerstelling van het geven van tienden lijkt te ondersteunen, spreekt het eigenlijk enkele aspecten van de “men behoort zijn tienden te betalen” leerstelling tegen. Terwijl de voorstanders van tienden onderwijzen dat het betalen van tienden een “geven” is, tegelijkertijd verklaren ze dat het geven van tienden vereist, en dat tiende betaald moet worden. Natuurlijk is dit een contradictie in hun onderwijzing. Iets kan alleen gegeven worden als het volledig vrijwillig is. Als het vereist is, dat is het in dit geval een betaling voor een geestelijke dienst of een religieuze belasting. Als enkelen onderwijzen dat een gelovige onder een vloek komt als zij geen tiende betalen, dan onderwijzen ze geen geven, maar dan onderwijzen ze een verplichte tiende. Natuurlijk zijn ze dan op één wijze wel juist, dat is in het vergeestelijken de wet van Mozes om het betalen van tienden te onderwijzen. Dat is dan wat ze correct doen.
Het betalen van tienden in de wet van Mozes was nooit een geven. Het was veel meer zo iets als het betalen van belasting. De wet van Mozes vereiste het betalen van tienden door boeren, landbouwers en veehouders. Ze zouden hun tienden betalen niet gezien hebben als geven. Er was absoluut niets vrijwilligs in het betalen van hun tienden. Ze zouden in overtreding van de wet zijn als ze niet betaalden.
Opnieuw, Christus heeft erg weinig te zeggen over tienden. Hij zei wel dat joden levende onder de Wet tiende moeten betalen. Christus onderwijst wel een heleboel over financiën en geven maar instrueert Zijn discipelen nooit in geld tienden te betalen of iets dergelijks. Hij instrueert hen ook niet om tienden te ontvangen.
Paulus schrijft een heleboel over financiën en geven maar geeft nooit iemand instructie om tienden te betalen of om tienden te ontvangen. Het eerste apostolisch concilie in Jeruzalem in Handelingen hoofdstuk 15 zwijgt over het onderwerp van tienden en vestigt het idee dat heidenen geen enkel aspect van de Wet van Mozes hoeven te houden, zelfs niet een vergeestelijkte wet. Dat zou includeren dat tienden niet betaald hoeven te worden, of het nu, geld of gewassen (granen, kruiden, groenten, fruit) of vlees, is.
Betreffende het element “10%”.
De twee gebeurtenissen voor de Wet van Mozes geven ondersteuning aan het idee dat tien procent van iets gegeven zou moeten worden. Het nummer 10 is het zelfde. Echter, de andere vier elementen zijn duidelijk anders. Dit maakt het betalen van tienden dat gepraktiseerd wordt in de Kerk heel anders van dat wat er gebeurt in Genesis. Het enige punt van overeenkomst is het getal van 10 procent.
Christus geeft bevestiging aan het getal 10 procent, maar alleen voor de joden die leefden onder de Wet van Mozes. Hij vertelt de Farizeeën dat ze tienden zouden moeten betalen, 10 procent, van hun geproduceerde voedsel. Hij vertelt ze ook dat het betalen van 10 procent geen gewichtig punt is van de Wet. Wanneer hij dit zegt, vertelt Christus ons dat het betalen van tienden een kwestie van de Wet is.
De apostel Paulus waarschuwt herhaaldelijk gelovigen over de vloek van de Wet. Paulus leert de nieuwe gelovigen uit de heidenen dat ze niet zouden moeten proberen om al die aspecten van de wet te houden. Het wordt de gelovigen niet vereist om tien procent van voedsel of van iets anders te geven. De geschreven werken van de andere apostelen, Jacobus en Petrus, zwijgen over dat Christenen tien procent moeten geven van voedsel of van iets anders.
Betreffende het element “voortdurend”.
De twee voorbeelden voor de Wet van Mozes openbaren niet de praktijk van een voortdurend geven van tienden. Allebei lijken ze sterk eenmalige handelingen te zijn. In het geval van Jacob, weten we niet exact wat hij deed, maar het lijkt er op dat hij beloofde eenmalig tienden te geven als God hem zegende. Natuurlijk is dit exact het tegenovergestelde van wat de Kerk leert. De Kerken die in tienden geloven leren dat God zal zegenen als we tienden geven. Jacob zegt dat hij zijn tienden zal geven als God hem zegent. De praktijk van vele kerken van een voordurend, herhaaldelijk tienden betalen kan eenvoudig niet valide verklaart worden door twee eenmalige handelingen. Ze zijn niet vergelijkbaar met wat de Kerk leert over tienden geven.
De enige plek in de Bijbel waar voortdurend, herhaaldelijk tienden betaald werd, kan gevonden worden in de Wet van Mozes. Zij die landbouw en veeteelt bedreven in Israel, hadden een levenslange verplichting om tienden te betalen van het voedsel, wat zij produceerden. Deze voordurende tiende op voedsel, ingesteld om de Mozaïtische Levietische bediening te ondersteunen, wordt in tiende gelovende kerken vaak geleend van de Wet, en dan vergeestelijkt. Na vergeestelijking van de Wet, worden deze beredeneringen gebruikt om het herhaaldelijk betalen van tienden in geld te rechtvaardigen. Geld dat nu wordt gebruikt voor het ondersteunen van Christelijke bedieningen. Deze beredeneringen zijn NIET Nieuwtestamentisch en er is geen enkele grond om deze beredeneringen te rechtvaardigen in het gehele Nieuwe Testament.
Christus’ statement over tienden openbaart dat het voortdurend betalen van tienden van voedsel onder de Wet is. Christus zegt niets tegen Zijn discipelen, dat zij het geven van tienden van wat dan ook maar moeten praktiseren. Terwijl de schriftelijke werken van de apostelen in het Nieuwe Testament vaak spreken over vrijgevig geven, ze zwijgen over voortdurend tienden betalen van wat dan ook maar. Het eerste apostolische concilie (Handelingen 15) zwijgt ook over voortdurend tienden betalen van wat dan ook maar, maar zet de gelovigen vrij van elk aspect van het houden van de Wet van Mozes.
Betreffende het element “inkomen”.
Abraham geeft tienden over de oorlogsbuit, niet over zijn volledig inkomen. Abraham gaf tienden over de gevangen genomen bezittingen van zijn verslagen vijanden. Daar aan toegevoegd, openbaart Genesis dat Abraham niet eens zijn negentig procent behield dat overgebleven was. Hij gaf de Koning van Sodom zijn bezittingen terug. Abrahams zijn inkomen, zijn bezittingen of enig deel van zijn eigen rijkdom was helemaal niet betrokken bij het geven van zijn tienden. Hij had geen inkomen, of toename om tienden over te betalen. In het geval van Jacob, weten we niet precies wat hij deed omdat alles wat Genesis noteert zijn belofte aan God is. Met andere woorden, er is geen ondersteuning in de gebeurtenissen voor de Wet dat Christenen tienden zouden moeten geven van hun voortdurende inkomen.
Bijna iedereen die het betalen van tienden onderwijst neemt als hulpmiddel de Wet en de profeten, die leefden onder de Wet om het te onderwijzen. Zij die het Christelijk tiende betalen onderwijzen vanuit de Wet laten vaak na om te openbaren dat alleen van geproduceerd voedsel tienden betaald werd en nooit geld. Alleen zij die hun leven verdienden met het produceren van voedsel gaven überhaupt tienden. Die Israëlieten die hun geld verdienden met andere zaken, zoals het maken van gebedskleding2, weven, in de bouw3, hout verwerking, houtconstructie4, geld lenen, vissen en vele andere beroepsgroepen betaalden nooit tienden over hun inkomen, omdat dit hun niet bevolen was.
Christus veranderde het betalen van tienden over voedsel niet in tienden betalen in geld. De schriftelijke werken van de apostelen veranderen niet het tienden betalen over voedsel in tienden betalen in geld. Het apostolische concilie (Handelingen 15) zet de gelovigen uit de heidenen vrij van het houden van de Wet. Zij veranderen zeer zeker de voedseltiende niet in een geldtiende. Het boek Hebreeën noemt het Oudtestamentisch tienden betalen over voedsel maar geeft geen bekrachtiging aan het tiende betalen in geld voor de gelovigen in Christus.
Ten slotte, het zou duidelijk moeten zijn aan de lezer dat deze doctrine samengaat met deze verschillende passages. Geen enkele passage leert op zichzelf staand eigenlijk wat de Kerk vandaag in de praktijk brengt. Vergeestelijking van de Wet wordt gebruikt om het betalen van tienden te onderwijzen. Redeneringen en argumenten die niet gevonden worden in de Bijbel, worden gebruikt om te rechtvaardigen dat Christenen een buitensporig aanhang van een wettige manier van Christelijk geld betalen betrachten. Dit wordt binnen de voorspoedleer, waar het ook gepredikt wordt, gepredikt als een succes formule. In niet voorspoedleer kerken blijft het een formule voor zegen, terwijl het een legalistische praktijk blijft uit het Oude Testament! In meer dan 4000 jaar van schriftelijke Bijbelse geschiedenis, is er geen enkel schriftelijk voorbeeld van tienden betalen dat vergelijkbaar is aan wat de Kerk vandaag in de praktijk brengt. Wij bevelen daarom aan dat elk Christen deze onschriftelijke praktijk verwerpt en ook elke dralende angst, schuldgevoel of afwijzing die door de leer wordt aangepraat! Gods kinderen hebben geen schuld aan hun Vader te betalen behalve dankbaarheid en lofprijs. Hun oudere broer, de Heere Jezus Christus, heeft de prijs van elke schuld volledig betaald. Christus zal Zijn Kerk bouwen maar alleen met de waarheid. Hij heeft geen hulp nodig van valse leer die Kinderen van God onder slavernij brengt en angst en de vloek van de Wet.
De kinderen zijn Vrij! (Mattheüs 17:26b; Galaten 5:1)
Voor hen die nog meer willen weten over tienden en teksten missen, raden wij aan het Engelse boek te lezen van Matthew E. Narramore over tienden: “Tithing: Low-realm, obsolete & defunct.”
Voetnoten:
- Farizeeën en Schriftgeleerden waren locale heersers in Judea, maar wegens de dispersie van de Joden werden het etnische heersers over een groot deel van het Rijk, dus één van de mede machthebbers van het Romeins-Judees Rijk. Immers van 63 v. Chr. tot 70 n. Chr. was Jeruzalem de tweede meest machtige stad van het Rijk. De Joodse populatie groeide groots, wegens hun verder zijnde hygiëne zoals beschreven in de wet van Mozes. Ook kindersterfte cijfers waren aanzienlijk lager dan bij de andere volken.
- Paulus’ beroep, maar al was hij wel tentmaker dan nog zou het prima in dit rijtje passen.
- Jozef’s en Jezus’ beroep, was constructie van Griekse steden in Galilea. Er waren Griekse steden in Galilea en dit werd nog verder uitgebreidt, vandaar dat er gesproken werd van Galilea van de heidenen (Mattheüs 4:15). Dit beroep hield steenbewerking in en het construeren van gebouwen met deze stenen. Het Griekse woord in Mattheüs 13:55 en 6:3 is τεκτων (=tektoon). Dit kan inderdaad ook timmerman zijn maar is historisch en archeologisch gezien onjuist.
- Jozef’s en Jezus’ beroep volgens Europese Middeleeuwse uitleg (Timmerman, houtconstructie min of meer de modernere naam), omdat τεκτων (=tektoon) uit Mattheüs 13:55 en 6:3 taalkundig die ruimte laat. En omdat men in de Middeleeuwen in Europa de huizen vooral met hout bouwde en hier en daar met metselwerk bouwde. En de bevolking archeologische en historische kennis over het midden Oosten in de tijd van de Grieken en Romeinen ontbrak.